De mensen die bij hem in de buurt wonen, kennen hem wel. Hij heeft een groot bedrijf, een boerderij. Hij houdt er allerlei dieren als schapen, koeien en kippen. Hij heeft ook heel veel land waar koren groeit en waar hij groenten teelt om te eten. Hij heeft een mooie boerderij en zijn oudste zoon helpt hem ijverig om alles zo mooi te houden, net als de mensen die zijn knechten zijn. Hij heeft veel waar hij trots op kan zijn en de mensen die bij hem werken doen dat graag.
Hij heeft nog een zoon, die werkte eerst ook heel gewoon mee, maar op een dag was hij weg. In het dorp waar ze wonen gaan er allerlei verhalen over hem. Hij zou gestolen hebben, of zo maar zijn weggegaan. Alleen enkele mensen die de familie goed kennen, weten hoe het echt zit. De jongste zoon wilde zo graag iets van de wereld zien, ergens anders gaan wonen en daar werken. Hij had zijn vader gevraagd om zijn deel van de erfenis. Zijn vader vond het niet zo’n goed idee: erfenissen krijg je pas als  je vader gestorven is.
Elke dag loopt de vader naar de weg, zowel  ‘s middags als ’ s avonds voordat het donker wordt. Hij mist zijn zoon, dag in dag uit kijkt hij of die terugkomt. Hij heeft altijd een droevige blik in zijn ogen als hij daar staat.
Die ene middag staat hij er weer. Het is warm en daarom zijn er geen mensen op de weg. Ze schuilen allemaal tegen de felle zon. Hij staat er wel en kijkt uit als altijd. In de verte denkt hij iemand te zien aankomen. ‘Wie loopt er nu als het zo warm is nog op straat?’ Nieuwsgierig blijft hij staan en ziet dat degene die er aan komt er uitziet als een zwerver. Meteen weet hij het: we hebben allemaal de opdracht voor een vreemdeling te zorgen. Dat zal hij ook doen en dus blijft hij wachten totdat de ander bij hem is. Hoe dichter de vreemdeling hem nadert hoe nieuwsgieriger de man wordt. Hij denkt zo maar dat hij hem kent. Zijn manier van lopen en zijn lengte, ‘het zou toch niet….?’  Die gedachte zet hij al weer van zich af maar hij blijft wachten en dan als de ander dichtbij is, dan ziet hij dat hij het goed had gezien. De zwerver die er aan komt is zijn eigen jongste zoon. Hij ziet hem nog weggaan met de mooiste kleren aan. Nu, een paar jaar later, ziet hij er uit als een zwerver. Wat is er toch met hem gebeurd?
Hij rent naar hem toe: ‘ Jongen, jongen, dat je terug bent!,’ roept hij uit. De jongen loopt ook naar zijn vader maar hij kijkt heel verdrietig. Als ze samen zijn zegt hij tegen zijn vader: ‘Ik heb alles verkeerd gedaan. Ik had nooit zo weg moeten gaan. Alles wat ik geërfd had is op, ik heb alles verkeerd gedaan ,allen maar plezier gemaakt. Ik had geen plaatst meer om te slapen en geen geld om eten te kopen. Toen ik geld had, had ik veel vrienden. Toen ik geen geld meer had, zag ik ze niet meer. Ik heb het allemaal zo verkeerd gedaan!’
‘Ga je dan met me mee nu?’ zegt zijn vader en hij pakt hem bij de hand.
‘Maar ik wil als uw knecht komen werken, dan heb ik weer een slaapplaats en te eten, meer hoeft niet.’
‘Ga nu maar mee, je zult wel zien wat ik ga doen, vertrouw mij nu maar.’
Zwijgend lopen ze samen het huis in. De vader laat zijn zoon even alleen. Hij is zo blij dat de verloren zoon weer thuis is. Hij wil er alles voor geven en  roept zijn knechts om het mooiste feestmaal te maken dat er is.
Als ze aan tafel zitten zegt de zoon: ‘Ik ben wel heel erg verwend zo. Een vader die meer om zijn kinderen geeft, bestaat niet.’
De vader kijkt hem aan, Hij is blij. ‘Het mooiste is dat jij weer bij ons bent’ zegt hij, ‘het is het mooiste feest dat ik ooit heb meegemaakt. De zoon van wie ik dacht dat ik hem voorgoed kwijt zou zijn, is terug. Het is het grootste feest dat ik ooit heb gevierd.