Koning Herodes was een boze en gemene koning, hij was niet blij met de mensen die over de Here Jezus vertelden, dus besloot hij om ze te pakken. Ja deze gemene koning liet zelfs mensen dood maken en daar had hij geen spijt van, echt niet. De koning ging gewoon door en op een dag kreeg hij Petrus te pakken. De koning dacht, ik stop Petrus in de gevangenis en dan gaan we eerst feest vieren, want het is paasfeest en dan kijken we na het feest wel wat we met hem gaan doen. De koning zorgde voor veel bewakers. Petrus had aan de ene kant pech, want nu zat hij opgesloten, maar aan de andere kant had hij geluk, want zijn vrienden waren hem niet vergeten, ze wilden hem wel bevrijden maar dat was te moeilijk, toch deden ze iets heel belangrijks, ze gingen bidden, want bidden konden ze heel goed.

Net in de nacht, net voordat het de dag was dat Herodes wilde kijken wat hij en de mensen met Petrus gingen doen, gebeurde er iets bijzonders. Terwijl Petrus lag te slapen stond er zomaar een engel bij hem, het werd helemaal licht in de ruimte en de engel stootte hem in zijn zij en hij zei: Opstaan. Maar dat ging toch helemaal niet? Petrus lag toch vastgebonden met kettingen aan de bewakers? Maar het kon wel, want de kettingen vielen pardoes los. Doe je sandalen aan en je gordel om, zei de engel tegen Petrus. Petrus deed wat hem gezegd werd. Doe je jas aan en ga met mij mee, zei de engel. Petrus pakte zijn jas en trok het snel aan, want natuurlijk ging hij mee. Hij snapte er niks van, dit kon toch helemaal niet? Dit was toch onmogelijk? Het was zeker een droom? Ze liepen langs de bewakers en gingen naar buiten, ze kwamen bij een ijzeren poort, als ze door die poort zouden gaan dan kwamen ze bij de stad. En ja hoor, de poort ging ineens open en vlak daarna was de engel weg. Petrus was stomverbaasd, maar ook heel dankbaar, de Here had deze engel gestuurd, dat kon niet anders.  Hij had Petrus gered van Herodes en van de mensen die erge dingen met hem wilden doen. Hij was zo dankbaar en blij en ging snel naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, want in haar huis waren de vrienden van Petrus aan het bidden. Petrus klopte op de deur. De slavin, Rhôde,  ging vlug naar de deur om te kijken wie er stond en ze zag het al terwijl ze de deur nog niet eens open had gemaakt. Petrus, het is Petrus, ze was zo verbaasd dat ze zich gelijk omdraaide en weer naar binnen ging. Daar stond Petrus dan…. ongeduldig te wachten voor de deur van het huis. Rhôde zei tegen de biddende vrienden: Petrus staat voor de deur, Petrus is er. Ze geloofden het niet, dat was onmogelijk, dat kon toch helemaal niet? Het is vast een engel, zeiden ze, maar Petrus bleef kloppen op de deur, hij wilde naar binnen, hij wilde hen vertellen van het wonder en zijn bevrijding. Ze moesten wel opendoen, dat moest wel… ja toch? En natuurlijk deden ze dat en het duurde maar even toen wisten ze het, het was Petrus, hij was het echt, ze wilden van alles vertellen, maar Petrus zei, wees stil en toen vertelde hij van het wonder dat de Here had gedaan, van de engel en het licht en van de poorten die zomaar opengingen. Ze waren dankbaar, zo ontzettend dankbaar, logisch.. de Here had hun gebeden verhoord, Hij had Petrus bevrijd.

 

Handelingen 12:1-17