Heel vroeger bestond er niks. Geen zon, geen maan, geen sterren, ja, zelfs geen licht. Het was donker, pikdonker, overal. Dat vond de Here God niet mooi en Hij dacht: ‘Ik ga een mooie aarde maken.’ En Hij maakte de aarde en de hemel. Maar je kon de aarde helemaal niet zien, want het was donker. Je kon ook niet op de aarde wonen, want overal was water. Eerst moest er natuurlijk licht komen, dus zei God: ‘Licht’. Toen was het licht. Zo knap is God, dat Hij het alleen maar hoeft te zeggen en dan is het er. God noemde het licht ‘dag’ en wij noemen het nog steeds ‘dag’. Dat was de eerste dag. Op de tweede dag moest er wat met al dat water gebeuren. God zei, dat er een dampkring moest komen. Dat noemen wij gewoon lucht, maar daar zit een heleboel water in. Dat kun je zien als het mistig is, dan zie je allemaal kleine druppeltjes. Mist is eigenlijk een wolk, die heel laag hangt. In alle wolken zit water. Eigenlijk is een wolk alleen maar water. Maar de druppeltjes zijn te klein om op de grond te vallen. Tot er zoveel water in een wolk zit, dat het gaat regenen. Dat had God allemaal al bedacht op de tweede dag.
En die God, die zo knap is, dat Hij dit bedacht heeft en gemaakt heeft, wil jouw Vader zijn.