Daar liepen ze, Jezus met Zijn twaalf vrienden, op weg naar Jeruzalem. Onderweg sprak Hij met hen en vertelde hen wat er gebeuren zou, wat de mensen zouden gaan doen, hoe ze Hem zouden doden en uitschelden. Hoeveel pijn Hij zou krijgen en dat ze Hem ook nog eens aan het kruis zouden hangen. Maar gelukkig vertelde Hij hen ook dat Hij weer op zou staan uit de dood, want niemand zou het kunnen winnen van de grootheid van God.

Ze kwamen steeds dichterbij en toen ze dichtbij de Olijfberg waren zei de Here Jezus tegen twee van Zijn vrienden: Zien jullie het dorp hier tegenover? Ga daar heen, jullie zullen daar een ezelin zien samen met een veulen. Ze zijn vastgebonden, maak ze snel los en neem ze mee, breng ze bij Mij. Maar dat kan toch helemaal niet? Straks wordt iemand boos, straks worden ze gepakt, wat moeten ze zeggen als iemand eraan komt en vragen stelt? De discipelen wisten het niet, maar Jezus wel. Hij zei tegen de mannen, zeg maar gewoon: De Here heeft ze nodig en Hij zal ervoor zorgen dat ze terug komen.
De discipelen vonden het maar raar, maar het moest gebeuren want het was al veel eerder door een profeet gezegd dat de Koning zou komen op een ezel en op een veulen. Ja de Here Jezus had deze dieren echt nodig, want nu zou echt gaan gebeuren, precies zoals de profeet gezegd had.

De twee vrienden van Jezus gingen het dorp in en ze vonden echt een vastgebonden ezelin met haar veulen, ze deden wat Jezus hen opdroeg, ze maakten de dieren los en gingen weer snel naar Jezus toe.
Toen legden ze hun kleren over de rug van de dieren en de Here Jezus ging er bovenop zitten. Zo gingen ze naar de stad Jeruzalem.  En onderweg waren veel mensen die hun kleren op de straat legden, anderen namen takken van de bomen en legden die op de weg. Er gingen zelfs mensen voor Hem uit, ook volgden mensen Hem en ze riepen: Hosanna voor de Zoon van David. Hosanna in de hoogste hemelen. Gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer.
Toen ging Hij Jeruzalem binnen en iedereen in de stad kwam in beweging, ze wilden weten wie eraan kwam, wie is die man? En de mensen vertelden dat het Jezus was van Nazareth. De mensen waren verbaasd. Jezus ging naar de tempel en Hij stuurde de handelaren eruit, die waren gewoon in de tempel, in het huis van God aan het verkopen, daar was de tempel toch helemaal niet voor? Jullie hebben van een huis om te bidden een rovershol gemaakt, zei Jezus. Hij had groot gelijk, want de tempel was gebouwd om mensen te leren over God. Jezus gooide de tafels om en de stoelen en er kwamen blinde mensen de tempel in en mensen die niet konden lopen en Hij maakte hen helemaal gezond. Kinderen riepen: Hosanna de Zoon van David. Belangrijke mannen van de tempel waren verontwaardigd, ze mopperden tegen Jezus over de woorden van de kinderen, maar Jezus vond het juist mooi dat de kinderen Hem loofden met hun woorden, want dat was goed. Heel goed. Toen ging de Here Jezus de stad uit naar Betanië en daar ging Hij slapen.