De ezel was weggelopen. En de engel moest hem zoeken. De engel had daar niet zo´n zin in. Engelen zijn er om te zingen en dansen en af en toe een boodschap over te brengen, maar niet om ezels te zoeken. Jozef zou de ezel zelf moeten zoeken. Het was toch zijn ezel. Maar Jozef had al bijna de hele dag gezocht. Langs de weg naar het dorp. Langs de weg de andere kant op. Beneden bij de bron tussen de spaarzame bomen die daar stonden. Bij de buren gevraagd. In het dorp gevraagd. Overal gevraagd. Overal gezocht. Maar niet gevonden. Tegen het einde van de middag keerde Jozef weer naar huis. Hoe moest dat nu? Morgen moesten hij en Maria op reis gaan om zich in te schrijven voor de belasting in het verre Bethlehem waar de familie van Jozef vandaan kwam. Maria was hoogzwanger en zou de reis niet lopend kunnen maken. En haar achterlaten was onmogelijk. Bij wie? Iedereen was onderweg of in rep en roer vanwege de Romeinse belasting. Moest hij de ezel van de buurman lenen? De buurman was wel moeilijk met uitlenen. Zeker voor zo´n grote reis. En zo´n makkelijke ezel was het ook niet. Moest hij nog dezelfde avond een ezel gaan kopen? Bij wie? En had hij daar eigenlijk het geld voor? Jozef wist het niet. Hij ging naar binnen om eerst wat te eten. En toen had de engel opdracht gekregen om deezel voor Jozef te zoeken. En hoewel de engel daar geen zin in had, voelde hij wel dat het deze keer om iets belangrijks ging. Dus op zoek dan maar. De engel had snel door dat Jozef in één richting niet had gezocht. Dat was richting rotsen, want niet alleen was daar niets te zoeken, daar zou de ezel nooit zo makkelijk vooruit komen. Zou de ezel nu wel daar naar toe gelopen zijn? Onwaarschijnlijk. Maar omdat de engel er een hekel aan had om over te doen wat anderen al gedaan hadden, besloot hij om eerst te zoeken waar Jozef niet gezocht had. Heen en weer vloog de engel, lange tijd tevergeefs, totdat hij een glimp van de ezel opving. De ezel stond half verscholen in de schaduw van een rots. De engel daalde neer. 'Dag, ezel!' riep de engel. De ezel schrok zich te pletter. Hij had niemand horen aankomen. Ook niemand geroken. En nu ineens stond iemand voor hem en begroette hem. De ezel keek op. Zo´n vreemd gevleugeld wezen had de ezel nog nooit gezien. Even werd hij met angst bevangen. Toen de engel dat zag, deed de engel wat engelen altijd doen en riep: 'Vrees niet!' En meteen verdween de angst. Dat vond de ezel misschien nog vreemder dan de engel zelf. 'Wie ben jij?' vroeg deezel. 'Engel,' zei de engel. Van engelen had de ezel wel eens gehoord, maar hij had nooit verwacht om een engel te ontmoeten.'En wat kom je doen? ' vroeg de ezel.'Je moet terug,' zei de engel. 'Hoezo?' zei de ezel. 'Omdat je morgen op reis moet.' 'Ja,' zei de ezel, 'daarom ben ik juist weggelopen. Ik heb helemaal geen zin in zo´n lange reis.' 'Waarom,' vroeg deengel, 'ben je dan de hele dag gaan lopen als je niet van lange reizen houdt? Dat was niet zo slim van je.' 'Nou ja,' antwoordde de ezel, 'één dag alleen lopen is altijd makkelijker dan twee, drie dagen met een zwangere vrouw op je rug, met alle bagage erbij. En dan ook nog terug.' 'Je bent nodig, ezel. Jozef en Maria kunnen het niet zonder jou.' 'Dan doe jij Maria op je rug als je het zo nodig vindt, mijn beste engel.' 'Dat gaat niet met mijn vleugels,' antwoordde de engel. 'Je moet terug en morgen ochtend moet je met Jozef en Maria vertrekken.' 'Ja, ja,' zei de ezel. 'Ik heb nu al bijna een hele dag gelopen. Ik kan nu de halve nacht teruglopen en dan morgenochtend vroeg weer opstaan en op reis gaan. Ik dank je wel. Jij hebt makkelijk praten. Jij vliegt zo heen en weer. Geef mij die vleugels van jou en dan zal ik het wel doen.' 'Afgesproken,' zei deengel. 'Wat afgesproken?!' antwoordde de ezel boos. Jij krijgt mijn vleugels om terug naar de stal van Jozef te vliegen. En morgenochtend ga je met Jozef en Maria op reis.' 'Ben je gek?' zei de ezel. 'Ezels kunnen helemaal niet vliegen. En bovendien … uh … bovendien heb ik hoogtevrees.' 'Nu moet je uitkijken, ezel,' zei de engel zoals alleen engelen kunnen dreigen, een beetje beangstigend maar ook vriendelijk tegelijk. 'Jij hebt gezegd: Geef mij die vleugels van jou en dan zal ik het wel doen. Een ezel een ezel, een woord een woord.' Nu zijn ezels wel eigenzinnige, koppige wezens, maar er is één ding dat een ezel doet: zijn woord houden. Dus kon en wilde de ezel niet meer terug. Maar een beetje sputteren deed hij wel. 'Kan dat wel?' vroeg de ezel. 'Kan ík dat wel?' 'Vandaag wel,' antwoordde de engel en nam de vleugels van zijn rug en plaatste die op de rug van de ezel. 'En nu?' vroeg de ezel. 'Vliegen!' zei de engel. Ineens zweefde de ezel boven de grond. Dat werd hem te machtig en hij begon te balken zoals nog nooit in zijn leven. Zelfs Jozef die kilometers verderop zat te eten dacht even dat hij zijn ezel gehoord had. De ezel dacht dat lopen misschien toch makkelijker was en werd met de benen - of poten - weer hard op de grond gezet. Bibberend stond hij de engel aan te kijken. 'Moet dit nou echt?' De engel deed wat engelen altijd doen en riep, 'Vrees niet.' Met nieuwe moed vertrok de ezel weer. Het duurde niet lang voordat hij het vliegen te pakken had. Hij nam nog even een bocht boven de hogere rotsen omdat hij altijd had willen weten hoe het aan de andere kant eruit zag. Toen zette hij zijn vlucht richting stal in. Onderweg vloog hij laag over bij een kudde schapen en zette ze vreselijk aan het blaten. Dichtbij huis vloog hij even een paar rondjes om even wat kunstjes te laten zien aan de buurezel die zichzelf altijd beter vond. De buurezel was met stomheid geslagen. En toen in het half donker vloog de ezel door de open staldeur naar binnen en landde zachtjes op het stro. Hij lachte in zichzelf. Ineens schrok hij toen hij merkte dat nog iemand in de stal liep. Het was de engel die net wat vers water en hooi voor de ezel gehaald had en bezig was een emmer met graan voor de ezel neer te zetten. 'Wat? Jij?' vroeg de ezel. 'Hoe ben jij zo snel hiernaartoe gekomen? Jij moest toch lopen.' 'Ach,' zei de engel, 'je denkt toch niet dat ik echt vleugels nodig heb om te kunnen vliegen.' 'Dus je hebt mij gefopt,' zei deezel. 'Nee,' zei de engel, 'ik heb alleen gezegd dat je met mijn vleugels mocht vliegen. Dat heb je toch gedaan. Neem nou iets om te eten. Je hebt honger en je moet morgen op reis.' De ezel ging eten. De engel nam zijn vleugels weer terug en bedacht dat het toch wel aardig zou zijn om Jozef te laten weten dat de ezel terug was. Dus balkte de engel twee keer heel hard, 'I-a. I-a.' De ezel schrok zich voor de zoveelste keer te pletter. 'Wat ben je nu aan het doen? Jij bent toch een engel en geen ezel. Mijn zenuwen worden heus niet beter van al dat gedoe met jou.' 'Ik wilde alleen aan Jozef laten weten dat je terug was,' zei de engel. Op dat moment rende Jozef de stal binnen. 'Ezel,' riep hij boos, 'waar ben je geweest?' En hij gaf de ezel een hele harde klap op zijn achterste. De ezel keek de engel aan met een uitdrukking van, nou die klap heb ik ook aan jou te danken. Maar daarna viel Jozef zijn ezel om de hals. 'Ezel, fijn dat je terug bent. Morgen gaan wij op reis. We gaan wat beleven, denk ik. En wij kunnen het ook niet zonder jou.' En toen ineens zag Jozef dat iemand hooi en water voor zijn ezel gehaald had en een emmer met graan. Wie zou dat gedaan hebben? Had iemand stiekem zijn ezel geleend en teruggebracht? 'Ezel, wat is hier aan de hand?' vroeg Jozef. De ezel wilde wel antwoorden maar mensen zijn niet zo slim dat zij ezels kunnen verstaan, dus ging de ezel door met eten. De ezel dacht dat Jozef het aan de engel zou vragen, maar mensen zijn niet zo dat zij altijd engelen opmerken. Dus draaide Jozef zich om, deed de staldeur achter zich dicht, en ging weer naar binnen. 'Engel,' zei de ezel na een tijd, 'als ezels konden vliegen, dan zouden zij ook engelen zijn.' 'Vast,' lachte de engel. 'Maar gelukkig zijn er ook nog ezels. Goede reis.' 'Zie ik je nog een keer?' vroeg de ezel. 'Nou,' zei de engel, 'als je over een paar dagen in Bethlehem bent, moet je wel je ogen openhouden. Dag, ezel.' 'Dag, engel.'
 
 Uit: Kerstboodschappen van Martin Walton