“Bah,” mopperde het sterretje, “bah, bah, bah!” 
“Zeg, wat heb jij?” klonk het achter hem, “ wat is er bah?”
“Ach, er gebeurt hier aan de hemel nooit wat … jaar in, jaar uit, eeuw in, eeuw uit schijn ik als het donker is… maar iets beleven?, ho maar!” antwoordde het sterretje.
‘Nou zeg, zo kan het wel weer, hè?” klonk van links een verontwaardigde stem van een andere ster, “ben je dan die 3 dagen duisternis in Egypte vergeten? En die keer dat Jozua de zon langer liet schijnen? En toen met …” “Jaaaaa” zei het sterretje ongeduldig, “maar dat bedoel ik niet. Ik … ik … ik bedoel … wanneer gebeurt er nou iets speciááls, iets zó groots dat er áltijd over gesproken zal worden, hoelang de jaren en eeuwen er ook zullen zijn? Ik zou méér voor de Schepper willen doen.”De andere sterren zwegen.
Ze wisten niet wat ze moesten antwoorden op deze vreemde wens van het kleine sterretje. Ook het kleine sterretje zweeg en straalde zijn licht in die enorme donkere massa dat heelal heette. Maar zijn sterren-hersentjes werkten op volle toeren. Zouden die andere sterren er dan nooit naar verlangen om bijvoorbeeld meer licht te kunnen uitstralen, dat de hemel óók eens een speciale rol zou spelen? Het sterretje zuchtte.Daar ver beneden hem was de aarde … daar was het anders, daar leefden ménsen.
Ja, natuurlijk wist het sterretje wel dat de mensen het belangrijkste scheppingswerk van de Here God waren… maar soms, soms droomde het sterretje ervan dat de Here God ook eens een keer tegen hén zou zeggen: “Sterren, vandaag zijn jullie belangrijk voor Mij… Ik heb jullie nodig.” 
Maar nu vond het sterretje het zo vreselijk moeilijk om tevreden te zijn met z’n plekje in ’t heelal, het wilde zich niet ‘niet-nodig’ voelen.
Tuurlijk, heel diep in z’n sterretjeshart wist hij dat als God hem niet als sterretje nodig had, hij dan ook niet als ster geschapen zou zijn… maar … o, hij zou zó graag méér willen doen, méér nódig willen zijn voor zijn Schepper.Het was stil, doodstil onder de sterren.
De sterren flonkerden aan de hemel als het nacht was; bij dag verdwenen ze en als het donker werd schenen ze.
Jaren verstreken.
Het sterretje mopperde niet meer. Hij had gekozen om af te wachten of hij en z’n medesterren iets méér konden doen voor hun Schepper. Maar de jaren gingen voorbij en er gebeurde niets.
 
Toen… plotseling… als een bliksemflits drong het tot de gedachte van het sterretje door: De Schepper weet niet dat ik méér voor Hem wil doen, er hélemaal voor Hem wil zijn … want ik heb het wel aan de andere sterren verteld, maar nóóit aan Hém!” En vanaf zijn plekje in ‘t heelal riep het sterretje het uit: “Mijn Schepper, ik wil er zijn voor U, helemaal, totaal.”Dagen werden weken, weken werden maanden… Hè, wat was dat? Wat gebeurde er nou?
’t Leek wel of het sterretje meer straalde, meer glansde, groter werd, groeide.
Er klonk gefluister in de lucht onder de sterren … geroezemoes onder de sterren … wat was er gebeurd met het kleine sterretje?
Eén van de grotere sterren kon niet langer zijn nieuwsgierigheid bedwingen. 
Hij riep: “Hé zeg, kleine ster, wat is er met jou gebeurd? Je bent aan het veranderen, je straalt een bijzonder licht uit, je groeit!”Het kleine sterretje keek stomverbaasd naar zichzelf … ja, de grote ster had gelijk. 
Maar… maar hoe… wat?? … en hoelang dan al?
En toen klonk daar de stem van de Schepper door het heelal, dwars door het geroezemoes van de sterren heen: “Dank je wel, kleine ster, dat Ik je mocht gebruiken.”Op datzelfde moment scheurde de hemel open en engelen zongen tot eer van God 
en maakten het nieuws bekend aan herders dat de Messias was geboren… 
en ver weg vanuit verschillende richtingen hadden 3 mannen een bijzondere ster ontdekt en waren op reis gegaan, op zoek naar Jezus die geboren was.