Jona 1:1-17

Ik ga jullie iets vertellen over Jona. Jona kreeg van de Here God te horen dat hij naar Ninevé moest gaan. Niet om daar rond te lopen en vakantie te houden, maar om te vertellen dat de Here God had gezien dat het niet goed ging in Ninevé. Jona moest vertellen aan de mensen dat ze naar God moesten luisteren en dat ze goed moesten gaan leven.
Denken jullie dat Jona luisterde naar God? Nee hoor, Jona luisterde niet, hij wou niet naar Ninevé gaan, hij ging er snel vandoor. Hij vluchtte naar Tarsis. Jaja Jona dacht dat hij kon vluchten voor God. Oh oh oh die Jona toch… domme, domme Jona, vluchten voor God is onmogelijk, dat kan niet en toch probeerde hij het.

Jona ging mee op een vrachtschip. Met het schip werden allemaal spullen vervoerd, misschien wel om te verkopen in andere steden en landen, maar misschien ook wel om te ruilen. Toen ze op zee waren zorgde God voor een harde wind en een zware storm. Het schip bewoog alle kanten op, het leek wel alsof het stuk zou gaan en of ze zouden zinken. De mannen die op het schip werkten werden bang, ze riepen stuk voor stuk tot hun eigen god om hulp en het hielp helemaal niets. Het schip kwam steeds dieper in het water te liggen. Ze gooide snel wat spullen in het woeste water, want ze hoopten dat het schip dan niet zou zinken. Als ze spullen overboord gooiden zou het schip niet meer zo zwaar zijn en misschien weer wat hoger komen te liggen. Maar het hielp allemaal niets en ondertussen lag Jona lekker te slapen onderin het schip en de schipper ging naar Jona toe en hij zei: Hoe kun je nu slapen? Roep toch tot jouw god, misschien kan jouw god ons helpen?

De andere mannen waren intussen aan het praten en overleggen, ze wilden weten wie schuldig was aan deze zware storm. Dit hadden ze nog nooit zo erg meegemaakt. Alles wees op Jona, het moest Jona zijn, ze waren er zeker van en ze zeiden tegen hem: Wat heb je gedaan, waar kom je vandaan? Waarom gebeurd dit? Jona vertelde dat hij gevlucht was voor zijn God. De mannen werden bang. Wat moeten wij met jou doen?, vroegen ze. De zee werd steeds wilder en de mannen werden steeds banger, ze wisten niet wat ze moesten doen om de zee rustig te krijgen, maar Jona wist het wel, hij zei: Gooi mij maar in de zee en de zee zal rustig worden. Maar de mannen wilden dat niet. Iemand in zee gooien? Nee hoor, dat nooit. Ze roeiden zo hard ze konden om aan land te komen, maar het lukte niet, de zee werd nóg wilder.
Ze riepen: Here laat ons niet vergaan door deze man. Toen gooiden ze Jona toch maar in het wilde woeste water en ineens….. ineens werd de zee rustig. De mannen wisten dat de God van Jona de echte God was. Dat dit de God was die de zee en het droge gemaakt had en ze gaven God de eer en deden Hem beloften.

En Jona? Ja Jona lag in het water van de zee en God stuurde een grote vis. Weet je wat die grote vis deed? Hap. Hij opende zijn bek en slikte Jona door. Daar zat hij dan…., die ongehoorzame Jona, opgesloten in de buik van een grote vis. Drie dagen en drie nachten zat hij daar. Had hij toch maar naar God geluisterd, was hij toch maar naar Ninevé gegaan. Was hij maar niet zo ongehoorzaam geweest.