Dit verhaal gaat over een 17 jarige jongen, zijn naam was Jozef. Jozef was een zoon van Jacob en Jacob had twee vrouwen, Bilha en Zilpa en met deze vrouwen had hij veel kinderen. Samen met zijn broers zorgde Jozef voor de schapen, ze moesten er goed op letten. Jozef vertelde altijd alles wat er gebeurde, alles wat zijn broers deden verklikte hij aan zijn vader. Zijn broers vonden hem niet leuk, maar zijn vader wel, want zijn vader was al oud toen Jozef geboren werd, daarom vond zijn vader Jozef leuker dan de andere broers. Hij hield veel meer van Jozef en hij maakte voor Jozef een hele mooie jas in prachtige kleuren. Jozef was blij met de jas, maar zijn broers waren boos, ze vonden Jozef maar stom en hun boosheid werd nog erger toen Jozef ook nog eens begon te dromen. Moet je horen, zei Jozef tegen zijn broers, ik droomde dat wij in het veld waren en dat wij schoven bij elkaar bonden en het was heel gek, mijn schoof stond rechtop en  jullie schoven kwamen om mij heen staan en bogen voorover voor die van mij.
Oh wat waren de broers boos, wil je soms koning over ons zijn riepen ze verontwaardigd? Dat leek wel een beetje op en niet lang daarna had Jozef  alweer een droom en natuurlijk kon hij het niet laten om ook die droom aan zijn broers te vertellen. Hij vertelde van de zon, de maan en elf sterren die hij in zijn droom gezien had en ook die bogen voor hem neer. Jozef vond het een mooie droom, maar zijn vader vond het ook maar raar en hij vroeg aan Jozef, moeten je moeder en ik en je broers dan allemaal voor je buigen? Zijn broers waren enorm boos, bozer dan ze ooit geweest waren.

Op een dag waren de broers bij de schapen in het veld en vader Jakob zei tegen Jozef, ik wil graag dat je naar je broers toe gaat om te kijken of het wel goed met hen gaat en kijk ook of alles goed gaat met de schapen. Dat wilde Jozef wel, dus hij ging snel op weg. Hij liep door het veld te zoeken en kwam een man tegen. De man vroeg hem wie hij zocht. Ik zoek mijn broers zei Jozef, weet u waar ze met de schapen heen zijn gegaan?
De man wist het, want hij had de jongens horen zeggen dat ze naar Dotan zouden vertrekken en zo snel hij kon vertrok Jozef ook naar Dotan. Zijn broers waren daar inderdaad, ze waren er met de schapen in het veld en ze zagen Jozef in de verte lopen, ze begonnen over hem te praten, ze vonden hem helemaal niet leuk en ze bedachten een gemeen plan. Laten we hem doden en in een put gooien zeiden ze, dan vertellen we aan vader dat hij door een wild dier is gedood. Ruben hoorde de plannen en schrok, dat wilde hij helemaal niet, Jozef doodmaken was niet goed. Hij zei laten we dat maar niet doen, we gooien hem in een put in de woestijn, is dat geen goed idee? Ja dat was een goed plan, de broers vlogen erin, maar Ruben dacht, als Jozef nog leeft kan ik hem stiekem weer uit de put halen en terugbrengen naar vader.
Toch zou het iets anders gaan dan Ruben gedacht had.

Jozef kwam aangelopen, hij wist niet wat er met hem zou gebeuren, toen hij vlakbij zijn broers gekomen was, grepen ze hem en trokken zijn jas uit, ze sleurden hem mee en gooiden hem in een put waar gelukkig geen water meer in stond. En toen gingen de broers lekker zitten om even te eten, wat vreselijk zeg, ze hadden net hun broer in de put gegooid en toen gingen ze gewoon eten.
Niet lang daarna kwamen er mensen aan, een karavaan met koopmannen. Eén van de broers, Juda had een plan. Laten we Jozef niet doodmaken, hij is onze eigen broer, we kunnen hem veel beter verkopen, dan hebben we ook nog wat geld. Dat was een goed plan, ze trokken Jozef vlug uit de put en ze verkochten hem voor 20 zilverstukken. De Ismaëlieten waren blij met Jozef en namen hem mee naar Egypte.
Ineens kwam Ruben bij de put, hij zag dat Jozef weg was en was enorm geschrokken, hij scheurde zijn kleren stuk en riep: Waar moet ik heen, hij wist niet wat hij doen moest. Dit was echt heel erg. Hoe moest hij dit nu aan zijn vader vertellen?
De broers wisten wel een oplossing, ze maakten een geitebokje dood en smeerden het bloed van het dier op de mooie kleurige jas van Jozef en toen lieten ze de jas brengen naar hun vader. Is dit niet de jas van Jozef? Jacob herkende de jas meteen en hij riep: Jozef is verscheurd door een wild dier, hij is vast opgegeten. Jacob was zo verdrietig, hij scheurde zijn kleren stuk en niemand kon hem nog troosten, helemaal niemand. Ondertussen werd Jozef door de Midjanieten verkocht aan Potifar een belangrijk man, een overste, die de baas was over de lijfwacht van de farao.