Zeg kun jij mij helpen?, vraagt Koos aan zijn vriend Guus. Guus kijkt vragend opzij, waarmee dan? Vertel eerst maar wat ik moet doen, want anders kan ik je daar geen goed antwoord op geven. Wil jij mijn mond bewaren, vraagt Koos voorzichtig. Hahaha mond bewaren?, lacht Guus, dat kan toch helemaal niet? Hoe bedoel je dat? Moet ik jouw mond in een doosje doen? En hoe wil jij die van je hoofd afhalen dan? Guus krijgt een vuurrode kleur, dat gezeur ook, Koos doet altijd zo moeilijk, hij zal nooit gelijk helpen, hij moet altijd eerst alles weten en dan lacht hij je nog uit ook. Boos draait Koos zich om en zegt: Laat ook maar, ik zoek wel iemand anders, iemand die wel naar mij luistert en me niet gelijk uitlacht, Koos loopt weg. Ho eens even, roept Guus hem achterna, sorry hoor, ik wilde je niet kwetsen, maar het is ook zo’n gekke vraag. Dat weet ik toch wel, moppert Koos, maar wat moet ik anders? Juf zegt: Je moet goed naar anderen luisteren, maar je moet ook heel goed uitkijken voor wat je allemaal hoort en wat er naar binnenkomt. Ze zegt ook dat je uit moet kijken voor wat je allemaal ziet en dan moeten we ook uitkijken waar we heen gaan en of we wel de goede kant oplopen en onze handen in de gaten houden en dan die mond, ja die mond dat is bij mij het ergst, ik flap er altijd van alles uit, dat weet jijzelf ook wel Guus, ik zeg altijd domme dingen en als ik mijn mond niet goed bewaar is de Here God niet blij met mij en juf ook al niet en heel veel mensen niet, want ze worden heel vaak boos als ik er iets uitflap.
Dat klopt, Guus knikt, Koos heeft helemaal gelijk, hij is een echte flapuit, zodra iemand iets zegt, weet Koos er wat op te zeggen en vaak zijn dat hele gekke dingen en hij begint super snel schelden en dat doet pijn, dat vinden mensen niet leuk en God ook niet, logisch.
Guus kijkt heel serieus, hij legt zijn arm om de schouders van Koos en zegt: Maar wat wil je dan dat ik voor je doe, hoe kan ik er dan voor zorgen dat jij geen domme dingen zegt en doet? Gewoon me ergens opsluiten, zegt Koos zacht. Ja maar waar dan?, vraagt Guus. Hebben jullie geen kasten met een slot erop? Of hebben jullie misschien een kelder die afgesloten wordt met een sleutel? Ja maar…. moppert Guus, dat kan toch niet, dan zit je in ons huis in een kast en dan? Hoe ga je dan slapen? Je kunt toch niet in onze kast komen wonen. Nee, natuurlijk niet, roept Koos verontwaardigd, als ik naar huis moet dan ga ik toch al eten en bijna op bed, dan kan ik toch geen gekke dingen meer doen, het is alleen maar even voor de uurtjes dat ik normaal speel. Oh pfffft, Guus kijkt opgelucht, dat valt mee, dat is te doen. Kom maar mee naar mijn huis dan sluit ik je op. Koos kijkt blij, hij kijkt zo blij, gelukkig maar, nu kan hij toch goed zijn mond en ogen en oren en handen en voeten bewaren zodat hij geen rare dingen doet. Even later zit hij opgesloten. Niet in een kast, want dat ging niet, de moeder van Guus hield hen streng in de gaten en stuurde hen al snel naar buiten, maar hij zat wel in de schuur. Dat had Guus goed geregeld. In het hoekje van de schuur stond nog een krukje, daar was Koos maar op gaan zitten. Hij had het wel wat koud en het voelde erg eenzaam. Hij hoorde wel geluiden, want buiten was Guus aan het spelen met de kinderen uit de straat. Ze hadden het erg gezellig, dat hoorde Koos wel, hij hoorde hen lachen en schreeuwen en lol maken en hij zat saai, super saai in een hoekje van de schuur. Misschien moet ik mijn oor op de muur houden, dan kan ik horen wat ze zeggen, mompelde Koos. Dat was een goed plan, hij liep naar de muur van de schuur en hield zijn oor er strak tegenaan. Ja hij hoorde wat, hij hoorde praten, hij kon het zelfs een beetje verstaan, huh hoorde hij het goed, was dat Maria die daar riep? Hij liep een eindje naar links en luisterde nog beter. Ja hoor, dat was Maria, dat kon niet missen, met haar schelle harde stem zei ze: Jongens zijn stom, het zijn sukkels. Ho ho riep Koos gelijk vanuit de schuur, jongens zijn helemaal niet stom, domme troel. Hij deed gelijk van schrik zijn hand voor zijn mond, nu zat hij opgesloten in de schuur en toch nog te schelden. Dat was dus niet de bedoeling, juist daarom zat hij in de schuur. Hij hoopte maar dat Maria hem niet gehoord had, maar hij had dikke pech, want even later zag hij haar hoofd al voor het raam aan de andere kant van de schuur. Wat zei je daar?, riep Maria luid, kom op als je durft, dan gaan we een potje vechten, ik kan wel tegen jou op hoor. Dat geloof ik graag, riep Koos, maar ik doe het niet, het mag niet, ik moet mijn handen goed bewaren. Maria kijkt verwonderd, hier snapt ze niks van, wat een dom geklets. Doe die deur los, roept ze naar Koos. Maar dat gaat niet, roept Koos terug, ik zit opgesloten. Opgesloten?, vraagt Maria, heb je straf. Neeeeeeee, roept Koos, ik wil mezelf bewaren. Pfffff Maria wordt er moe van, wat een dom geklets, zegt ze, waar is die sleutel. Die heeft Guus, roept Koos. Maria draait zich gelijk om en even later hoort Koos haar schreeuwen door de straat: Guus, Guus kom op geef me de sleutel van de schuur. Dat gaat niet, zegt Guus, dat kan niet, je mag niet bij de schuur komen en die schuur blijft op slot. Ja maar, zegt Maria, Koos zit in de schuur en denkt dat hij zichzelf kan bewaren door zich op te laten sluiten, ja toch? Ja dat klopt, mompelt Guus met een rood hoofd, hoe weet jij dat? Ik heb hem betrapt, zegt Maria, hij hoorde mij roepen en schold me uit. Maar hij mag helemaal niet schelden, zegt Guus verontwaardigd. Nee precies, zegt Maria, daarom weten we dus dat opsluiten niet helpt, doe die deur los, nu. Guus loopt naar de deur, hij kijkt wat angstig, zal Koos boos worden als hij de deur opendoet? Hij maakt de deur voorzichtig los en achter de deur staat Koos met een verdrietig gezicht. Het werkt niet, zegt hij, het lukt niet, dan moet ik ergens opgesloten worden waar ik helemaal niemand kan horen, helemaal niemand. Weet jij ook geen plek?, vraagt hij aan Maria. Maria kijkt hem boos aan, ben je nu helemaal betoeterd, zegt ze, jij moet gewoon buiten spelen, net als alle andere kinderen. Je kunt jezelf niet opsluiten, dat is niet goed. Jawel, ik moet mezelf bewaren voor de Here God, roept Koos uit. Dat weet ik best, zegt Maria, dat is ook heel lief van je dat je dat wil en ook heel goed dat je dat zo bedenkt, maar het werkt niet. Je kunt niet altijd je oren sluiten voor de dingen om je heen, je hoort wel eens slechte dingen, maar dan moet je ervoor zorgen dat je goed oplet wat je gaat doen met de dingen die je gehoord hebt. Als je iemand hoort schelden, moet je dus niet terugschelden. En als je weet dat iemand over anderen nare dingen zegt, dan zeg je gelijk, hou daar maar mee op, dat wil ik niet horen. En dat is met praten ook zo, zegt Maria, je hoeft toch helemaal niet te schelden, je moet gewoon er goed opletten dat je goede dingen zegt. Nou jij bent dan een mooi voorbeeld zeg, moppert Koos, jij zat net zelf hier in de straat ook te schelden. Ja dat heb ik ook gehoord, zegt Guus. Klopt, zegt Maria en nu hebben jullie allebei je mond goed gebruikt, zoals God dat wil, jullie hebben mij verteld dat ik dat niet moet doen. Dat is waar, ze heeft gelijk,Maria heeft gelijk, Koos kijkt blij, hij hoeft dus niet aldoor in een schuur of kast, hij moet gewoon beter opletten. Maar hoe moet dat met mijn voeten en handen dan?, vraagt hij nog een beetje twijfelend. Gewoon niet slaan, nergens heengaan waarvan je weet dat er slechte dingen gebeuren of waar kinderen alleen maar vechten en ruzie maken, altijd het goede zoeken, met je ogen, oren, handen, voeten en het goede spreken met je mond. En… zegt ze vastberaden, je kunt de Here God vragen om je te helpen. Dat is een top plan, zegt Koos, kom op.. nu gaan we spelen. En eh… Maria, sorry dat ik je uitschold, meisjes zijn toch zo dom nog niet. Nou nou, zegt Maria, ze schiet in de lach en zegt: Dan zeg ik ook sorry omdat ik jongens sukkels noemde. Zo… en nu gaan we spelen, zegt Guus, hij doet de schuurdeur op slot en daar gaan ze. Even later spelen ze vrolijk in de straat en ze letten goed op bij alles wat ze doen!