Kom op jongens, we moeten die kant op, Rechterhand staat druk te wijzen, die kant, die kant, hij wijst naar links. Hoe weet je dat, zegt Linkerhand, zijn broer heeft het al zo vaak fout gehad, hij denkt alles beter te weten, maar eigenlijk weet hij niks. Ik weet het gewoon, zegt Rechterhand, kom op we gaan, hij probeert naar links te lopen, maar dat gaat niet, hij heeft geen voeten. Ga jij maar, zegt hij droevig en hij kijkt naar Linkerhand. Hoezo, zegt Linkerhand, als jij niet kunt lopen, kan ik het ook niet, gebruik je verstand. Zelfs dat is onmogelijk, zegt Rechterhand, ik heb geen hersens. Hij roept naar de hersens, Hersens denk na, wat moeten we doen, we willen naar links maar het gaat niet, we hebben geen voeten, weet jij een oplossing? Hallo, roept Hersens, hallo, moet ik hier een oplossing bedenken? Jullie dachten alles alleen te kunnen en nu ieder los van elkaar de weg moet zoeken krabbelen jullie terug? Ja Hersens heeft groot gelijk. Want weet je deze ellende begon zo: De handen waren boos op de voeten die nooit deden wat de anderen graag wilden en dus besloten de handen hun eigen weg te gaan en lieten het lichaam in de steek, en de rest besloot te volgen en daar zitten ze nu, verdwaald in de wildernis en ze kunnen geen kant meer op, want zodra elk lichaamsdeeltje zijn eigen weg koos was het gedaan met de pret, los van elkaar waren ze maar weinig waard. Het is er donker, koud en nat en ze willen zo graag terug vanuit het donker naar het licht, maar niemand weet hoe. Rechterhand weet heel goed dat de hersens gelijk hebben en hij geeft het toe. Precies Hersens, precies, wij waren te eigenwijs, maar nu weet ik dat we hulp nodig hebben. Aan mij heb je niks, zegt Hersens, ik kan wel denken, maar ik kan niks zien, zonder ogen ben ik geen klap voor de neus waard. Neus hoort zijn naam en roept: Joehoe, hier ben ik, hier onder de bosjes, hebben jullie mij misschien nodig? Ik kan het spoor zoeken door mijn neus te gebruiken, door te ruiken. Ja dat zou op zich handig zijn, zegt Linkerhand, maar als jij een spoor ruikt hoe ga je die dan volgen? Jij hebt geen voeten, je kunt wel ruiken, maar verder kun je niks, helemaal niks. Het was goed bedoeld hoor, snottert Neus, hij is teleurgesteld, laat ook maar. Hij draait zich om en kijkt naar de grote oren achter hem. Zeg: flapoor, zegt hij tegen Rechteroor, misschien zou jij eens kunnen luisteren of je iets hoort, misschien hoor je een stem. Het is hier zo donker, wij, Neus wijst naar zichzelf en de handen, zien en horen niks, maar als het goed is kun jij horen dus luister goed en vertel ons wat je hoort. Ho ho, zegt Linkeroor, ik ben er ook nog, ik kan ook horen. Dat weet ik toch, moppert Neus, als je horen kunt help mee.... werk samen, doe waar jullie voor gemaakt zijn. De oren spitsen zich, hmmm het is hier muisstil, zegt Rechteroor, zo stil, je kunt een speld horen vallen. Dat is niet best, zegt Neus, misschien zijn jullie wel een beetje doof geworden omdat Mond bleef schreeuwen nadat iedereen hem in de steek liet. Eigen schuld, schreeuwt Mond. Mond zit verstopt achter een boom en is nog steeds boos, jullie ook met dat belachelijke gedoe, zonder handen, voeten, neus, oren en ogen ben ik nergens. De benen en armen heb ik niet nodig als ik de rest maar heb. Houd op met dat geschreeuw, zegt Linkeroor we horen je wel, we zijn gewoon afgedwaald van de goede weg, het lijkt of we in een afgrond zijn beland. Waar zijn de ogen, zij kunnen zien waar we zijn. Oh ja dat is waar ook, dat had ik moeten bedenken, roept Hersens. Ogen ogen, kunnen jullie iets zien? De ogen schrikken wakker en kijken in het rond. Ik zie geen hand voor ogen, zegt Linkeroog. En ik zoek nog, zegt Rechteroog, maar volgens mij zijn we verdwaald. Ja dat wist mijn neus ook, mompelt Neus, misschien moeten we zorgen dat we hier wegkomen, kijk uit jullie doppen dan komt het vast goed. Als je zo praat doen we helemaal niks, de ogen voelen zich beledigd en kijken achterom. Ze schrikken van de enorme voeten die achter hen staan. Waarom staan jullie hier nog, horen jullie niet voor ons uit te lopen?, vragen de ogen aan de voeten. Misschien wel, zeggen de voeten, maar jullie staan nogal in de weg, wij willen jullie niet verpletteren. Jullie zijn slimmer dan ik dacht, roept Hersens, misschien moet iedereen even aan de kant gaan. Dat helpt niks, zegt Rechtervoet, wij hebben geen ogen om te kijken en geen oren om te horen en geen handen om ons mee staande te houden, we zitten met een groot probleem. Dat is waar, roept Mond, ik zit ook met een groot probleem, kunnen we niet samenwerken? De hersens beginnen te wiebelen van vreugde, natuurlijk, natuurlijk, dat wij daar niet op gekomen zijn. We moeten samenwerken. De ogen rollen naar de voeten, de voeten lopen nu naar het hoofd die even verderop ligt, ze halen het lichaam, de handen, de oren, de hersenen en even later vormen ze een geheel, het enige wat ontbreekt zijn nog de armen en de benen, die kunnen ze zo snel niet vinden. Wow, dit is leuk, roept Neus, kom op we lopen mijn neus achterna. Zo gaat het zeker lukken, roept Linkeroor, maar Mond is nog niet helemaal overtuigd. Hoe denk je over die boomstam te komen die daar verderop ligt, zegt hij tegen de voeten. Ja daar zeg je wat, roept Hersens, dat is niet te doen, die boomstam is veel te dik, jullie staan veel te laag. Misschien kunnen we iets met de handen, oppert Linkeroor. Wij zitten met de handen in het haar, jammert Rechterhand, het is niet te doen, het is te hoog, zonder armen zijn we niks. Met armen kunnen we veel verder reiken, hoog in de lucht. Ja, jammert Rechtervoet en met benen kunnen wij grotere stappen maken en misschien zelfs met een beetje hulp over die boomstam heen springen, nu kunnen we alleen maar schuifelen. Dat ik daar niet aan dacht, moppert Hersens, we moeten de armen en benen zoeken en vragen of zij mee willen helpen, ze kunnen niet ver weg zijn, ze moeten hier ergens liggen, misschien wel achter een boom of onder een struik. De voeten schuifelen over het groene mos, de ogen kijken goed tussen de varens, onder het struikgewas en achter de bomen, de oren luisteren of ze iets horen en dan ineens klinkt er geritsel. Tussen de hoge varens lijkt iets te bewegen. Hé, roept Linkeroog, volgens mij zie ik een been. Ja, zegt Rechteroog, ik zie volgens mij een arm. Opgestapeld liggen ze daar alsof het boomstammen zijn, de armen omhelzen de benen. Wat doen jullie raar, zegt Mond, wat liggen jullie daar vreemd. We houden elkaar warm, zegt Linkerarm bibberend. Ja, zegt Rechterbeen, zo is dat, wij warmen elkaar. Eh.... als jullie een knietje nodig hebben om ergens op te klimmen dan wil ik wel helpen, zegt Linkerbeen. Het lijkt me handiger, moppert Mond, als jullie gewoon weer jullie taak vervullen in het lichaam. Ja, roept Hersens verheugd, dat bedoel ik,  je was me net een stapje voor. Zoals altijd bromt Neus. Kijk jij maar naar jezelf, zegt Linkeroog, we moeten ophouden met ruzie maken en elkaar helpen. Elk lichaamsdeel is het ermee eens, ze moeten stoppen met het geruzie en elkaar helpen. Even later zijn ook de benen en armen weer toegevoegd aan het lichaam, samen zijn ze een eenheid, nu werken ze samen, lachen ze samen en gaan ze samen op weg om zo verder te komen, uit het donkere woud, vanuit de wildernis tot in het licht en het maakt hen blij en ze weten ineens weer hoe het bedoeld was en wat hun plek was en hoe belangrijk hun taak was, hoe hadden ze dat ooit kunnen vergeten.

 


En weten jullie wat wij vaak vergeten? Wij vergeten vaak dat de Here God graag wil dat de mensen die bij Hem horen ook samenwerken. Dat ze onthouden en nooit vergeten dat iedereen anders is en dat elke jongen of elk meisje of elke man of vrouw bijzonder is en dat God heel goed weet wat iemand kan. Hij heeft een plan met iedereen, Hij heeft een taak voor ons. En als jij beter kunt praten dan een ander? Dan moet je die ander misschien eens helpen, als jij beter kunt leren dan een ander, dan betekent dat nog steeds niet dat God jou beter kan gebruiken, God wil ook dat kindje gebruiken die niet zo goed kan leren. Er is echt wel iets wat dat kind wel kan, iets waardoor hij of zij zich ook belangrijk voelt, gewaardeerd en geliefd. Laten we elkaar tot hand en voet zijn, weten jullie wat dat betekent? Dat betekent dat we elkaar steunen, helpen, troosten, dat we er voor elkaar zijn, voor elkaar zorgen. Wij zijn het Lichaam van Christus, net als bij een lichaam van een mens, bestaat dat lichaam ook uit allemaal delen, grote en kleine delen en samen zijn ze een eenheid en hebben ze elkaar nodig. Vergeet dat niet.