Aan een eenzame weg stond een huisje, klein en armoedig, bewoond door een arme moeder met twee kinderen, Ansje en Richard. 
Vader, een nogal drankzuchtige en opvliegende man, was een half jaar geleden, na een kleine ruzie, in dronken toestand van huis weggelopen. Sedertdien hadden ze niets meer van hem gehoord. 
Wanneer zou hij terugkomen? Altijd dezelfde vraag. Niemand echter, die hier antwoord op kon geven. 

Het oude klokje op de schoorsteen sloeg acht uur. Moeder legde het breiwerk, het enige middel, waarmee ze wat geld verdiende, terzijde. De kinderen bladerden in een oud versleten prentenboek. 
Wat zou hun toekomst zijn, als vader niet terugkeerde? 
Toen ze gedrieën een kopje thee gedronken hadden, knielden ze samen voor het kleine kruisbeeld om te bidden voor hun arme, ongelukkige vader. Het tikken van het klokje smolt samen met het prevelen van hun gebed: “Onze Lieve Heertje, zegen ons en voorál onze
arme vader, opdat hij spoedig moge terugkeren en bij ons blijven. Wees Gegroet Maria….”. Iedere avond dezelfde woorden. Zou de goede God éénmaal hun gebed verhoren?

Ansje en Richard werden naar bed gebracht. Toen moeder terugkeerde van hun slaapkamertje, was alles weer stil. Buiten nam de wind toe. Er was sneeuw op komst. Over enkele dagen zou het Kerstmis zijn… Toen moeder hieraan dacht, werden haar ogen vochtig. De eerste keer Kerstmis zonder haar man, zonder vader. Vurig verlangden ze naar het mooiste geschenk van het Kerstkindje, dat voor hen bestond, datgene, waarvoor ze iedere avond zo vol vertrouwen baden. Het klokje sloeg negen…tien uur… Het tikken van de naalden hield op, en toen begaf ook moeder zich ter ruste.

Vijfentwintig december brak aan…. Een kleine kerststal werd van zolder gehaald en ze versierden het geheel zo goed als ze konden. Een bijna opgebrande kaars werd ervoor geplaatst. Zachte sneeuwvlokjes dwarrelden voor het raam. Moeder tuurde naar buiten. Haar blik gleed langs de weg, die naar het dorp leidde. De sneeuwvlokjes waren net engeltjes, die schenen te zingen: “Vrede op aarde …”.

Het slaan van het klokje deed haar opschrikken uit haar gepeins. Langzaam kroop de tijd voorbij en het werd avond. Zij nam een boek en las de kinderen een kerstverhaaltje voor, met bevende stem, zich steeds herinnerend de avond, dat vader vloekend verdween. 

Toen knielden ze neer, zoals iedere avond en baden. 
Middenin hun gebed werden ze opgeschrikt door een ongewoon geluid. Een vogel buiten, die naar voedsel zocht…? Doch neen, het geluid werd sterker. Het leek wel of er iemand om het huisje liep. Angstig grepen de kinderen moeders schort. Plotseling hoorden ze een zacht  tikken op de deur. Op moeders wangen rolde een traan…. 

Zou het waar zijn…? Met trage stappen liep ze naar de deur, de kinderen achter haar aan. Met bevende handen verwijderde ze de grendel en trok de deur zachtjes open. In het schamele licht van de lamp stond een man, vermagerd, met ruige baard en terneergeslagen ogen. Plots barstte hij in snikken uit.

Het enige antwoord was een drievoudig : “Vader!”.